Het nut van het nutteloze: over speelsheid in werk en leven.
We verliezen onze speelsheid ergens tussen agenda’s, verantwoordelijkheden, complexiteit en prestatiedruk. Maar juist het doelloze, dat wat nergens toe hoeft te leiden, blijkt de bron van vernieuwing, verbinding en betekenis. In September en Oktober 2025 onderzoek ik in diverse interviews hoe mensen speelsheid in de werkcontext ervaren. Hier neem ik jullie graag in mee.
Het nut van het nutteloze: over speelsheid in werk en leven
De eerste keren dat ik het woord speelsheid liet vallen in een interview, was het even stil. Dan kwam er een glimlach, gevolgd door een zucht. “Ja, dat mis ik wel,” zei iemand. Een ander: “Het zit er soms nog wel, maar ik moet het bewaken.”. En ook: ‘‘Ligt er aan welke definitie je wilt hanteren…’’. Speelsheid bleek geen vanzelfsprekendheid, maar iets wat telkens opnieuw gezocht, of zelfs bevochten, moest worden.
De verloren kunst van het spelen
Een van de deelnemers vertelde over haar werkdag:
“Ik begin met goede bedoelingen, maar de agenda slokt me op. Als ik een idee heb dat buiten de kaders valt, hoor ik mezelf al denken: wanneer moet ik dát nog doen? ”
Het is tekenend voor veel professionals in kennisorganisaties. De druk om zichtbaar productief te zijn is groot, en het idee dat spelen ‘tijdverlies’ is, zit diep. Speelsheid – in de zin van nieuwsgierig uitproberen, zonder zeker te weten waar het toe leidt – botst met het ideaal van efficiëntie.
Toch blijkt juist die nutteloosheid de sleutel. Zoals beschrijft: het simpele plezier van kliederen met waterverf, zonder doel, bracht haar rust en een gevoel van verbondenheid met iets groters. Ze ontdekte wat Stuart Brown, oprichter van het National Institute for Play , al lang stelt: dat spelen geen luxe is, maar een biologische behoefte.
De waarde van het doelloze
In mijn onderzoek hoorde ik vaak dat speelsheid niet per se betekent dat iets leuk is. Het kan ook voelen als ruimte nemen om te dwalen, te proberen, te falen.
“Voor mij is speelsheid dat ik weer durf te onderzoeken zonder dat er meteen iets van afhangt,” zei een deelnemer.
Dat past bij wat Brown bedoelt met play
: een activiteit die je doet omwille van het plezier zelf, niet vanwege een praktisch doel of uitkomst.
In organisaties waar alles wordt gemeten, verantwoord en gepland, is dat een radicaal idee.
Toch zagen veel geïnterviewden dat precies daar de vernieuwing ontstaat.
Een leidinggevende vertelde hoe ze haar team elke maand een uur geeft om “gewoon te klooien met ideeën.”
“Er komt niet altijd iets uit,” zei ze, “maar als het lukt, dan wél iets echt nieuws. En als het niet lukt, hebben we in elk geval gelachen.”
De relationele kant van speelsheid
Wat opviel in de gesprekken, is dat speelsheid niet iets individueels is.
Het ontstaat tussen mensen.
In de manier waarop collega’s elkaars grap oppikken.
In hoe een leidinggevende een veilige sfeer schept waarin experimenteren mag.
Of in hoe iemand zichzelf toestaat om even niet te weten.
“Speelsheid vraagt om vertrouwen. Je kunt pas spelen als je weet dat je niet afgerekend wordt” zei een deelnemer.
Speelsheid is relationeel én cultureel: ze leeft in de kleine gewoontes van teams, in hoe men omgaat met humor, met spanning, met falen.
Waar ruimte is om te lachen, om samen te leren, om te improviseren, daar ontstaat ook creativiteit en eigenaarschap.
De spiritualiteit van het spelen
trekt het nog verder. Ze ziet spelen als een manier om deel te nemen aan iets heiligs: aan de scheppende energie waarmee de wereld is gemaakt.
“Misschien is God wel een beetje als een peuter op het strand,” schrijft ze, “die met zand bouwt en plezier heeft in het maken.”
Of je dat nu letterlijk gelooft of niet, het beeld is treffend. Spelen is iets diepmenselijks. Het verbindt ons met verwondering, met schoonheid, met de zinloosheid die juist betekenis geeft.
zegt in haar boek ‘Let There Be Art’:
“Het doet ertoe om dingen te doen omdat je het wíl, niet omdat je het móét. Het doet ertoe om te geloven dat je er bent, niet omdat je iets produceert, maar omdat je iemand bént.”
Ruimte maken voor lichtheid
In de interviews kwam steeds dezelfde paradox terug: hoe meer druk er is, hoe belangrijker speelsheid wordt. En hoe meer verantwoordelijkheid iemand voelt, hoe moeilijker het wordt om die toe te laten.
Toch zagen veel deelnemers dat het kan, al is het klein. Een manager die het teamgesprek begint met een absurde vraag. Een docent die studenten laat improviseren. Een ambtenaar die zijn post-its herschikt tot een miniatuurstad.
Speelsheid vraagt niet om grote daden, maar om een kleine verschuiving in houding: van moeten naar mogen , van controleren naar ontdekken.
Tijd om te spelen
Misschien is dat wel de kern van speelsheid:
niet iets wat je hebt
, maar iets wat je kiest.
Een keuze om even los te laten hoe het hoort.
Om te bewegen met wat zich aandient, in plaats van het te sturen.
Om de wereld niet te beheersen, maar haar zachtjes aan te raken.
Dus, leg je telefoon neer.
Trek je jas aan, loop zonder doel.
Pak een penseel, een bal, een idee dat nog nergens naartoe hoeft.
Maak iets kapot. Begin opnieuw. Lach erom.
Niet omdat het moet.
Niet omdat het iets oplevert.
Maar omdat je leeft. En leven wil voelen.
Het is tijd om te spelen.
Wil je hiermee aan de slag?
Ik ontwerp en faciliteer ontwikkeltrajecten voor organisaties die ruimte willen maken voor betekenisvol werk.
Wil je samen denken, spelen of vertragen?
Neem contact op via irisfaciliteert.nl , of reageer op deze nieuwsbrief.
Groetjes!
Iris
Vormgever van beweging.





